‘Koppigheid is mijn redding geweest. Door mijn suikerziekte kreeg ik al vroeg te maken met oordelen: ‘Je kan het niet, je bent lui, je voert niets uit’. Mijn koppigheid zorgde ervoor dat ik me niet door de verkeerde krachten uit mijn omgeving liet meeslepen, dat ik naar school en naar werk bleef gaan. Om iets op te bouwen wat niemand me ooit zou kunnen ontnemen. Al was ik de enige die dacht dat het me zou lukken. Ik wilde een voorbeeld zijn voor mijn twee jongere broertjes. Maar ook voor andere jongeren die niet opgroeien in een sfeer van vertrouwen.
Ik werk nu voor de gemeente Amsterdam, als jongerenadviseur kwetsbare meiden. Omdat ik hun achtergrond begrijp, zelf ook te maken heb gehad met verkeerde vrienden en schrijnende situaties. Voor jongens is er zoveel aandacht, zoveel hulp, maar de meiden vallen altijd in de schaduw. Ze worden voornamelijk als slachtoffer gezien. Terwijl kwetsbaar van alles kan zijn: iemand die zich onveilig voelt, zich niet bewust is van de gevolgen van bepaald gedrag of iemand die makkelijk te manipuleren is. We zien kwetsbaarheid vaak als zwak en zelfs gevaarlijk, maar het kan ook een grote kracht worden. Als je je bewust wordt van je beweegredenen en vanuit die positie ook een stuk van jezelf durft te laten zien, dan kan een ander je niet schaden. Dus misschien moeten we de meiden wel leren nog kwetsbaarder te worden, en hun ervaringen uit de onzichtbaarheid te halen.
Bij ADAMAS heb ik geleerd in situaties die je vanuit eigen ervaring kent, toch een stap terug te doen en een ander het recht te geven op zijn eigen ervaring. Om er niet meteen mijn eigen pijn op te projecteren. We willen vaak de reddende engel uithangen bij jongeren, maar soms moet je je vleugels inhouden, zodat iemand valt en zelf voelt, maar weet dat je er bent als het nodig is. Een van de deelnemers heeft me er tijdens de opleiding op gewezen dat ik mezelf wegcijfer. Waarom doe je dat, vroeg hij, je hebt zoveel kennis maar je verdwijnt op de achtergrond. Ik heb mezelf aangeleerd niet op te vallen, zodat niemand naar me omkijkt. Maar als ik mezelf niet openstel, geef ik een ander ook niet de kans om zichzelf helemaal te laten zien, dus Living in the shadow might not be my thing after all.
De kracht van ADAMAS zit hem in onze verschillen. We hebben allemaal een andere achtergrond, zitten in verschillende delen van de stad, maar we zijn allemaal de drempel overgestapt om onze verschillen te accepteren, ze te zien als kracht en elkaar te helpen groeien. We durven een beroep te doen op elkaar. Daarnaast bieden we naast woorden ook middelen: muziek, koken, sport. Als iemand niet bij mij past, past hij misschien wel bij mijn collega. We kunnen de kloof tussen de overheid en de jongeren verkleinen, omdat we overal middenin staan. We hebben allemaal onze eigen pijn, onze eigen story, maar die hebben we omgevormd tot een verhaal waarin we allemaal een plek hebben.’