Ik heb gymnasium gedaan en zat op goede scholen. Leren ging me gemakkelijk af, maar ik had nergens het gevoel erbij te horen. Ik kreeg geen aandacht van de meisjes die ik leuk vond. Op mijn eerste school was ik te Nederlands voor de Marokkanen, op het Amsterdams Lyceum was ik te Marokkaans voor de Nederlanders. Waar ik ook was, ik werd er steeds uitgepikt door de politie. Er werd van mij een crimineel gemaakt voordat ik er een was. Ik was gewend aan afwijzing, maar toen ik op een dag door het meisje waar ik verliefd op was belachelijk werd gemaakt om mijn kleren, dacht ik: ik wil nooit meer afgewezen worden, zeker niet om mijn kleding. Binnen een paar dagen had ik een bivakmuts op en pleegde ik mijn eerste overval.
Ik had in die tijd zelf geen Credible Messenger. Ik keek op naar jongens die drugsdealer waren, die met groen en paars papier rondliepen. En had respect voor jongens die gewapende overvallen pleegden op juweliers en banken. Zij gaven me het gevoel dat ik bij hen hoorde. Meer nog dan vrienden waren we lotgenoten. Allemaal jongens die niet meer naar school gingen, die problemen thuis hadden, geen toezicht van ouders. In dat groepje vervulden we elkaars gemis. Daar werden we wel gewaardeerd. Als crimineel, maar dat was beter dan niets. Je beseft dan nog niet dat je op een doodlopend pad terecht bent gekomen.
Pas na een paar keer vastzitten zie je hoe de groep versplinterd: de een gaat de drugshandel in, die gaat overvallen plegen, die heeft weer een ander bestolen. De charme van het samenzijn is als sneeuw voor de zon verdwenen. Dan merk je pas dat je in een hele serieuze wereld bent beland waar iedere fout wordt bestraft, waar mensen lange gevangenisstraffen krijgen, waar anderen doodgaan. Toen ik inzag hoe hopeloos dit leven is, besloot ik het roer om te gooien en jongeren bewust te maken van die kei- en keiharde wereld waarin geen grappen worden gemaakt en ze te laten zien dat het ook anders kan.
Afwijzing blijft voor mij een trigger. Als iemand iets zegt over mijn kleding raakt dat een gevoelige snaar, dat is een trauma. Bij ADAMAS kreeg ik zicht op die triggers en ook op manieren om ermee om te gaan. Rust is daarin belangrijk, en het gevoel dat je collega’s jouw back-up zijn. Als iemand door me heen praat, dan word ik onrustig. Maar in de groep leerde ik dat mijn verhaal niet het belangrijkst is, dat ik soms een ander het woord moet geven, dat dat samenwerken is.
Autonomie was ook een belangrijk begrip tijdens de ADAMAS-opleiding. Omdat ik de pijn van jongeren goed begrijp en voor hen de hulp wil zijn die ik zelf nooit heb gehad, ben ik snel geneigd alles voor iemand te doen. Maar daarmee ontneem ik iemands autonomie. Je kan niet alles voor een ander doen. Dan neem je al het werk uit handen, maar verandert er uiteindelijk niets bij diegene. We moeten jongeren ook leren om te struikelen, fouten te maken en zelf op te krabbelen.
Zelfs jongeren met de grootste bek, die schijt lijken te hebben aan iedereen, zoeken een luisterend oor. Ik was zo iemand. Ik ben keihard geworden door de straat en door het systeem. Maar dan nog zijn er veel kwetsbare momenten in je leven. En als je dan het gevoel hebt nergens aan te kunnen kloppen is dat een gemiste kans. Jongeren zijn op zoek naar iemand die geen theorie-ervaring uit de schoolbanken overdraagt en alles volgens de boekjes doet, maar iemand die betrokken is vanuit zijn eigen motivatie. Dat is het moment waarop wij Credible Messengers van ADAMAS in beeld moeten zijn. Wij kennen de pijn, de verlangens, de frustraties en we zien wat er misgaat en wat er beter kan. Wij zien jongeren voor wie ze zijn: Ongeslepen diamanten die met een beetje aandacht vanzelf minder ruw worden.