Stijn over re-radicalisering
Nog maar enkele maanden woonde Stijn Sieckelinck in Amsterdam toen Theo van Gogh in het Oosterpark werd vermoord door een extremist die zich beriep op de Islam. De toen 24-jarige pedagoog was vanuit Vlaanderen in de Nederlandse hoofdstad beland om zich voor zijn proefschrift vast te bijten in een onderzoek naar jongeren en de rol van idealen. Als de stad niet was opgeschrokken door de brute moord was hij zich misschien met deze zaken bezig gaan houden, maar omdat er een debat losbarstte over radicalisering besloot hij de koers om te gooien en zich te gaan richten op de complexe rol van idealen bij radicaliserende jongeren.
Fotografie: Steef Fleur

Door: Robin van den Maagdenberg en Yasmine Moussaid

Het buzz-woord in die tijd was deradicaliseren, ofwel het radicale gedrag de kop indrukken. Een ambitieuze doelstelling, en volgens Sieckelinck ook niet altijd nodig. Volgens hem is het beter om te kijken naar de oorsprong van het woord radicaliseren, dat van het Latijnse radix komt en wortel betekent. Mensen die radicaliseren ontbreekt het vaak aan wortels. Deradicaliseren is het idee dat bepaalde affiniteiten en gedragingen met wortel en al uit de grond getrokken moeten worden, maar dan heb je alsnog een losgerukt individu. Hij zette daar het idee van reradicaliseren tegenover: een proces waarbij je de pijn erkent van mensen die zich achtergesteld voelen en van daaruit zoekt naar nieuwe manieren om die gevoelens te kanaliseren.

Concreet betekent dit dat er woorden gegeven moet worden aan de ervaringen en gevoelens van discriminatie en marginalisatie. Op deze manier krijgen de jongeren de mogelijkheid om opnieuw geworteld te raken in structuren die minder destructief zijn. Door vast te houden aan het ‘radicaliseren’ in reradicaliseren kunnen wetenschappers, jeugdprofessionals en hulpverleners op een andere manier aan de slag gaan met deze houding. Radicale gevoelens hoeven volgens Sieckelinck namelijk niet altijd gevaarlijk te zijn, ze hebben immers ook een betrokken en actief element, dat in een niet-gewelddadige vorm ook tot creativiteit en transformatie kan leiden.

Inmiddels zeventien jaar later is Sieckelinck lector Youth Spot-Jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam. Radicalisering speelt zich nu ook op andere vlakken af. Steeds weer bij groepen mensen die zich niet of nauwelijks gehoord voelen in de maatschappij. Een tendens die volgens Sieckelinck snel extremer wordt door algoritmes die ons weghouden van mensen met wie we van mening verschillen. Terwijl het ervaren van verschillen en het toch met elkaar uithouden een essentieel element is van een gezonde democratie. Sieckelinck: ‘Bij polarisatie denken we vaak aan mensen die tegenover elkaar staan, maar volgens mij is de meest zorgelijke polarisatie het feit dat we elkaar niet meer tegenkomen en steeds vaker botsingen uit de weg gaan.’

Fotografie: Steef Fleur

We spreken Sieckelinck in de zomer van 2021. Een zomer waarin grote zorgen worden geuit over de verregaande tweedeling in de samenleving, maar ook over de effecten daarvan op een groep jongeren die zich in rap tempo opwerkt in het criminele circuit en elkaar op klaarlichte dag aanvalt met steek- en vuurwapens. Hoe heeft het zover kunnen komen dat jongeren, die soms nog op de basisschool zitten, elkaar te lijf gaan? Welke lessen kunnen we leren uit Sieckelincks onderzoek naar reradicalisering?

Radicalisme ontstaat vaak op de grens tussen kindertijd en adolescentie, de tijd waarin je identiteit wordt gevormd. Een periode die ook voor Sieckelinck zelf vormend was. Hij liep vast op school, werd gepest en haalde geen goede cijfers. Op die plek waar hij zichzelf niet kwijt kon, raakte hij in de ban van verhalen over ongelijkheid, globalisering en de destructieve gevolgen die dat had op de levens van vele mensen. School zag hij steeds meer als ‘een grote leugen’, zonder aandacht voor het koloniale verleden van België of de oneerlijke verhoudingen in de wereld. Hij sloot zich aan bij een grass-root beweging en ondervond daar aan den lijve hoe het was om ergens wèl de vragen te kunnen stellen die ergens anders niet gesteld werden, om wèl met open armen ontvangen te worden. Hij ontdekte daar dat een gedeeld gevoel van vervreemding tot een verlangen naar geweld kan leiden, om de beweging kracht bij te zetten. Wat hield hem tegen? Uiteindelijk datgene waar hij zich tegen af wilde zetten: de universiteit. Net op tijd ontdekte hij dat dit instituut een alternatief bood waar je kritisch mag zijn. Maar misschien nog wel belangrijker: hij had een thuis waar altijd steun was. Al werd er in zijn gezin niet veel gepraat over gevoel, hij kon altijd bij zijn ouders terecht en werd er niet voor zijn mening veroordeeld.

Het zijn precies deze elementen waarin het vaak ontbreekt bij jongeren die doorslaan in radicaal gedrag: een plek om je frustraties te uiten en waar je je gesteund voelt door anderen. ‘En dat in een fase waarin grote veranderingen in lichaam, denken en voelen plaatsvinden’, zegt Sieckelinck. ‘Dat proces vraagt veel liefde, begeleiding en richting. Je moet een perspectief op de toekomst krijgen, maar ook op het verleden, richting de wortels van je bestaan.’ Als je geen warm nest hebt om op terug te vallen, als er geweld wordt gebruikt thuis, als je wordt vernederd, thuis en buiten de deur omdat je tot een gestigmatiseerd deel van de maatschappij hoort, dan sla je gemakkelijk op drift. Waar hoor je dan nog bij? Waar liggen dan nog kansen?’ Het gevolg voor degenen die kampen met deze vragen in deze samenleving is dat ze zichzelf zien als tweederangsburger in Nederland.

Je moet een perspectief op de toekomst krijgen, maar ook op het verleden, richting de wortels van je bestaan.
Fotografie: Steef Fleur

Sieckelinck: ‘Mensen die radicaliseren zijn door die vragen geobsedeerd: Wie ben ik, waar kom ik vandaan en wat heeft dat voor gevolgen voor mijn leven? Het antwoord hoeft zeker niet gewelddadig te zijn. Het zou radicaal zijn, gezien de trauma’s die sommige jongeren meemaken in hun jeugd, om daar op geen enkele manier op te reageren. De behoefte aan radicaliteit is gezond en een deel van de verwerking. Wanneer Yasmine begint te twijfelen over de scheidslijn tussen marginalisatie en het ontstaan van radicalisering, is dit in lijn met Sieckelinck’s gedachte: het is een dunne lijn en marginalisatie kan het begin zijn van iets wat men het ‘radicaliseringsproces’ noemt. Alleen blijft het soms niet bij de obsessie naar het beantwoorden van identiteitsvragen, maar slaat die soms door in het gebruik van geweld of terreur. Zeker als bepaalde groeperingen misbruik maken van het ontheemde gevoel van jongeren.’

Sieckelinck heeft onderzoek gedaan naar de ronselmethoden bij extremistische groepen zoals IS en zag dat het steeds op hetzelfde neerkomt. Je ego wordt gestreeld, er wordt verteld dat je kwaliteiten hebt, dat je kracht uitstraalt, dat je onderdeel wordt van een nieuwe familie. Zo wordt de drempel tot het gebruik van geweld vanzelf lager, zeker als je je al een tweederangsburger voelt. Social media vervult een belangrijke functie in ons dagelijks leven waar extremistische groeperingen strategisch gebruik van maken: het gevoel van heldendom, de camaraderie, de poses. ‘We moeten leren van die methodes, zegt Sieckelinck, we moeten jongeren eerder ronselen en ze de tools bieden om hun ongenoegen te laten blijken, maar dan niet met geweld.’

Kunnen we bij de aanpak van drill-groepen iets leren van de aanpak van extremistische groepen zoals IS? ‘De muziek heeft vooral een signaalfunctie’, zegt Sieckelinck. ‘Al is dat soms moeilijk te blijven zien als je die provocerende filmpjes ziet. Radicale jongeren, en daar reken ik ook de drillers even bij, hebben een dikke jas aan waar van alles in zit. Er is zoveel gaande in die innerlijke belevingswereld. Ze dragen een pijn met zich mee die nergens in de maatschappij een plek kan krijgen. Behalve bij de mensen waarmee ze hem delen. Tegelijk wordt in gedrag de indruk gewekt dat ze gevoelloos zijn, geen interesse en geen empathie hebben. Daar reageren we vaak op. Terwijl ik vind dat je als professional de plicht hebt om te kijken wat er onder die jas schuilgaat. Waarom wil iemand steeds clashen?’

Fotografie: Steef Fleur
De behoefte aan radicaliteit is gezond en een deel van de verwerking van trauma.

Door het spektakel van drill worden we volgens Sieckelinck op het verkeerde been gezet, als opvoeder, als volwassene. Drill-rappers moeten volgens hem gezien worden als pubers die niets met hun ouders te maken willen hebben. Ook dan moet je counter-intuïtief, de band aanhaken, versterken. ‘Als iemand je probeert wijs te maken: blijf bij me weg, is het de taak van de ouder of hulpverlener om te denken: ik moet dichterbij komen.’ Geef een professional twee jaar de tijd om aandacht te hebben voor iemands problemen, om sensitief te worden voor wat er onder de oppervlakte speelt en ze zullen er volgens Sieckelinck achter komen wat die middelvinger zo aantrekkelijk maakt. Maar dat vraagt een andere instelling van hulpverleners en van de systemen waar zij onderdeel van zijn.

‘Als geprobeerd wordt ieder risico uit te bannen, zegt Sieckelinck stellig, dan krijg je hulpverleners die zich nergens meer mee in durven te laten. Ik wil niet zeggen dat je als hulpverlener altijd de brug kan zijn. Maar als een jongeren vol wantrouwen zit, dan is je eerste taak om niet te denken: ik moet nu iets forceren om zijn vertrouwen te winnen, maar om te kijken: bij wie zit nog wel een greintje vertrouwen? Dan is de verbinding tussen lokale en formele netwerken essentieel. Denk aan de jongerenwerker die vanuit de leefwereld van de jongere kan werken.’

Een van de succesfactoren die Sieckelinck terugzag in de aanpak van jongeren is de combinatie van reflectie en actie. ‘Jongeren laten nadenken over hun leven is waardevol, maar zeker wanneer iemand in de shit zit, kan reflectie zonder actie verlammend zijn. Als professional kun je ook een potje voetballen of boksen in de sportschool, om iemand bewuster te maken van zijn houding en morele principes aan te reiken. Als je probeert te bepalen hoe jongeren zich gedragen op straat dan staat je een zware taak te wachten. Maar binnen een gekaderde activiteit heb je ruimte om grenzen te trekken, stel dat iemand zijn afspraken niet nakomt, want dat snappen ze heel goed. Dat is de plek om jongeren het gevoel te geven dat ze welkom zijn, dat je van mening mag verschillen in het spel. En zo ontstaan er wonderlijke situaties, die zich uiteindelijk terugvertalen in het gedrag dat iemand vertoont op straat.’

We vertellen Sieckelinck dat we begin van dit jaar zijn gestart met het vormen van een netwerk met Credible Messengers, waarvan Yasmine in de eerste lichting zit. Een heel diverse groep mensen die goed ingebed zijn in verschillende Amsterdamse wijken, en niet alleen met woorden maar ook met middelen jongeren bereiken om zo een alternatief te bieden voor de straat. Sommige Credible Messengers duiken de studio in met jongeren, anderen zetten kook- of bouwprojecten op, weer anderen adviseren politie- en gemeente instanties vanuit hun ervaring met de jongeren.

We moeten jongeren niet alleen zien als hoofden, maar ze ook bijbrengen wat het hebben van gevoelens en het bewonen van een lichaam inhoudt.

In dit proces komt het belang van het lichaam steeds terug. Jongeren die heftige ervaringen met zich meedragen en daar geen plek voor vinden in de maatschappij, waardoor ze als trauma’s in het lichaam blijven hangen en in de vorm van ongecontroleerde emoties naar buiten komen. Ik vertel Sieckelinck over een ontmoeting met een jongen die op straat bij vergissing was neergestoken. Door de angst, de constante adrenaline en de automatische schrikreacties van zijn lichaam, belandde de jongen, in eerste plaats een slachtoffer, uiteindelijk zelf steeds vaker in conflictsituaties, die hij opzocht om uiting te geven aan de overprikkeling in zijn lichaam. Toch is niet iedereen ervan overtuigd dat trauma’s een grote rol spelen in het ontwikkelen van destructief gedrag. Onlangs hoorde ik een hulpverlener zeggen dat de impact van trauma’s wordt overdreven. Een lichaam kan wel tegen een stootje, waren haar woorden. Ik vraag Sieckelinck hoe hij de rol van het lichaam ziet.

Een heel goede vraag, zegt hij, die hij in zijn onderzoek licht aangeraakt maar waar veel meer onderzoek naar zou moeten zijn. ‘Ik heb het bij radicalisering vaak over energie. Wat doet het met je energie als je niet mag zijn wie je wil zijn? En als er vervolgens een groep klaarstaat die jou wel als volwaardig ziet. Die sociale erkenning doet iets met een lichaam. Nog even afgezien van de adrenaline en de kick die jongeren van bepaalde daden krijgen.’

Sieckelinck heeft het in zijn boek over de plek van het lichaam in een democratie, die vaak op de tweede of derde plek komt. In een democratie zijn er wel middelen om woede en frustratie een andere richting op te sturen, maar vaak gaat dat via het woord. Bij jongeren die minder goed zijn uitgerust om zich van het woord te bedienen is het lichaam een instinctieve manier om woede en frustratie te uiten, en het is nu juist die vorm waar we geen plaats voor hebben in deze maatschappij.

Sieckelinck: ‘We hebben het vaak over de vrijheid van meningsuiting. Maar dat is verbaal. Er zit ook een affectieve component aan het meedoen in een democratie, die heel bepalend is voor hoe je jouw plek ziet in het grotere geheel. Zeker bij jongeren met extreem gedrag kan het creatieve proces daarin heel belangrijk zijn. Niet alleen omdat je zo op een constructieve manier je stem kan verheffen, maar ook omdat het een beroep doet op je capaciteit om te veranderen. We moeten jongeren niet alleen zien als hoofden, maar ze ook bijbrengen wat het hebben van gevoelens en het bewonen van een lichaam inhoudt.’